Om de natuur meer de ruim­te te geven, maait Spaar­ne­lan­den het gras min­der vaak op een groot aan­tal stuk­ken in de gemeen­te Haar­lem. Hier­door zijn er meer stuk­ken hoog gras, ook in de buurt van hon­den­los­loop­ge­bie­den. Hoog gras kan gras­a­ren bevat­ten, die nare ont­ste­kin­gen kun­nen ver­oor­za­ken bij honden.


Maai­en bij hondenuitlaatplekken

Spaar­ne­lan­den zorgt er voor dat bij alle hon­den­uit­laat- en los­loop­ge­bie­den een deel van het gras wordt gemaaid, hon­den hoe­ven dus niet in het hoge gras te komen om hun behoef­te te kun­nen doen. Veel hon­den vin­den hoog gras vaak leuk om te spe­len, waar­door zij er door­heen ren­nen of lopen.

Controleren

Door gras­a­ren vroeg­tij­dig op te spo­ren, bespa­ren hon­den­be­zit­ters hun huis­dier veel onge­mak. Con­tro­leer daar­om na elke wan­de­ling alle moge­lij­ke plek­ken waar gras­a­ren zich kun­nen hech­ten zoals de vacht, de huid tus­sen de tenen, op de kop (ogen, neus en oren) en de huid­plooi­en rond voor – en ach­ter­po­ten. Hier vind je meer infor­ma­tie en afbeel­din­gen hoe gras­a­ren eruit zien en waar je op moet let­ten. Twij­fel je of je hond last heeft van een gras­aar? Ga bij twij­fel altijd naar de dierenarts.

Risicomaanden

Van­af juni tot en met augus­tus is het risi­co het grootst, voor­al voor hon­den met mid­del­lan­ge of lan­ge haren. Daar­naast kun­nen gras­a­ren ach­ter­blij­ven in het gras, waar­door deze ook in de herfst en win­ter voor pro­ble­men kun­nen zorgen.

Gras­a­ren
Gras­a­ren bestaan uit zaden en een soort weer­haak­jes. Als een hond in het hoge gras loopt en speelt, bre­ken de gras­a­ren van het gras af en hech­ten zich vast aan de hond. In het bes­te geval blijft de aar op de vacht han­gen, maar ze kun­nen ook diep in de huid drin­gen. Beruch­te plek­ken zijn in de oren, tus­sen de tenen, in de wang, in het oog en zelfs in de neus. Wan­neer een gras­aar de huid door­boort, kruipt deze steeds die­per in de huid. Door de struc­tuur van het zaad­je en de weer­ha­ken kun­nen ze maar één kant op bewegen.

Groei­en en bloeien
Door min­der te maai­en kun­nen ande­re plan­ten­soor­ten groei­en en bloei­en, waar weer vlin­ders, bij­en, ande­re insec­ten en uit­ein­de­lijk ook de vogels van pro­fi­te­ren. Daar­naast zorgt het ook voor een vro­lijk en kleur­rijk aanzicht.